Geboorteplaats van Jan Couters (+/- 1630/1640 Mijn stamgrootvader)
Woondorp met sterk agrarisch karakter. Hoofdzakelijk land- en tuinbouwgebied gekenmerkt door weilanden, akkerland en een toenemende serrebouw afwisselend met uitgestrekte boszones. Het grondgebied vertoont een vrij vlak reliëf, in het oosten gevormd door lage landduinen, elders door kleine beekinsnijdingen. De voornaamste rivier is de Mark die komende van Meer via Meersel-Dreef naar het noorden loopt, richting Nederland. De Gouwbergse loop, de Heerlese loop en de Leiloop vormen de belangrijkste beken die alle ter hoogte van Meersel-Dreef de Mark bereiken; eerst genoemde vormt gedeeltelijk de grens met Nederland. Sinds de rechttrekking van de Mark in 1977 vormen antropogeen afgesneden meanders met hun waardevolle landschapselementen nog de enige relicten van de oude bedding onder meer op het gehucht Groot-Eyssel bevindt zich tussen een oude meander en de huidige rivierbedding nog een natuurreservaat van circa 10 hectare.
Van zuid naar noord wordt de gemeente doorsneden door de hoofdas Voort-Meerledorp-Strijbeekseweg; deze maakt deel uit van de verbindingsweg Hoogstraten-Breda; andere wegen die Meerle doorkruisen vormen verbindingen met de buurdorpen, onder meer de Chaamseweg, de Ulicotenseweg, Groot Eyssel,... Te Meersel-Dreef wordt het stratennet gekenmerkt door de twee, quasi rechtlijnige en evenwijdige tracés van de Dreef en de baan Meersel-Heieinde.
De huidige Meerlese landbouw bestaat voornamelijk uit vee- en varkensteelt: Oosteneinde en Groot-Eyssel vormen nog echte landbouwgehuchten. De bouw in 1955 van het Proefbedrijf der Noorderkempen op de Voort, waar nieuwe tuin- en landbouwculturen worden beproefd en gepropageerd, betekende een extra stimulans voor de plaatselijke tuinbouw.
Ondanks dit behouden plattelandskarakter neemt de laatste jaren het residentieel wonen in Meerle gestadig toe: het merendeel van de bevolking is niet meer actief in de landbouw maar verkiest het dorp als een aangename, "groene" verblijfplaats. Destijds beschikte Meerle over enkele traditionele nijverheden zoals brouwerijen, melkerij, enzomeer; heden is er nog nauwelijks sprake van enige industrie. Voor het werk wordt er gependeld naar naburige steden of industriezones.
De naam "Meerle" duikt voor het eerst op in oorkonden van 1261. Als afleiding van de Germaanse woorden "mari", meer of plas, en "lauha", bosje op hoge zandgrond, wijst de naam Meerle evenals de buurgemeenten op een bosrijke, moerassige streek.
Meerle komt ter sprake in de discussie omtrent het al dan niet bestaan van de Romeinse weg Namen-Tienen-Utrecht die het land van Hoogstraten zou hebben doorkruist: bepaalde auteurs beweren dat het traject tussen Hoogstraten en Breda via Meerle verliep. Een echt afdoend bewijs werd hiervoor tot nogtoe niet geleverd.
In de ontstaansgeschiedenis van Meerle heeft de benedictinessenabdij van Thorn, heden Nederlands Limburg, een belangrijke rol gespeeld; deze abdij werd gesticht op einde 10de eeuw door Ansfried, graaf van Strijen en van 995 tot 1010 bisschop van Utrecht, waarbij hij de nieuwe instelling aan het dorp Baarle schonk. Als groeiende dorpsgemeenschap was Baarle genoodzaakt andere ontginningsplaatsen te zoeken in de regio; deze nieuwe centra van landbouw en veeteelt groeiden uit tot een gehucht of dochternederzetting van Baarle en behoorden tevens tot de eigendommen van de Thornse abdij. De abdij bezat enkel tienden en patronaatsrechten, maar kon niet de rechtsmacht uitoefenen verbonden aan het bezit van goederen. Hiervoor moest zij beroep doen op de heren van Breda. Dit geslacht trad op als "voogd" over de Baarlese bezittingen van de Thornse abdij en had aldus het wereldlijk bestuur van deze gebieden in handen. Ook in Meerle vond deze evolutie plaats: als Thorns goed werd Meerle opgenomen in het land van Breda. In het vierde kwart van de 12de eeuw - eerste helft van de 13de eeuw slaagde de hertog van Brabant erin de machtspositie van de heren van Breda aanzienlijk te beperken. In de 14de eeuw moesten de heren van Breda hun gebieden geleidelijk afstaan aan de heer van Hoogstraten, leenman van de hertog van Brabant. Vóór 1338 was Jan I van Kuik (1303-1357) er in geslaagd Meer en Minderhout in te lijven. Betreffende de opname van Meerle in het Land van Hoogstraten trekt G. Muësen op basis van de eerste Brabantse leenboeken volgende conclusie: tot na 1312 bleef Meerle een deel van het Land van Breda; vóór 1349 echter, en waarschijnlijk zelfs vóór 1333, is het dorp deel gaan uitmaken van het Land van Hoogstraten en stond onder de macht van de opeenvolgende heren, graven en hertogen van Hoogstraten,
Nadat het Frans bewind komaf had gemaakt met de structuren en instellingen van het Ancien Régime verliep de bestuurlijke geschiedenis van Meerle gelijklopend met die van de andere deelgemeenten.
De buitenbank van het Land van Hoogstraten waarin schepenen zetelden van Meerle, Meer en Minderhout vonniste volgens de "costuymen" (lokale gewoonterecht) van de hoofdbank van Zandhoven.
De groeiende drang naar meer zelfstandigheid ten opzichte van het moederdorp Baarle uitte zich voornamelijk in het streven naar een eigen kerk. De moederparochie liet, evenals in andere nieuwe dorpen in de 12de-13de eeuw, te Meerle een "appenditium" of bijkerk oprichten. In de oudste gekende oorkonde over Meerle van 11/6/1261 schonk de abdis van Thorn, Hildegondis, haar patronaatsrechten over de kerken van Baarle, Gilze en Geertruidenberg aan de abdij en verzocht daarbij de bijkerken tot kerken van tweede rang te verheffen. Dit alles wijst erop dat er in Meerle al vóór de 13de eeuw een leefgemeenschap bestond, vermoedelijk in de buurt van de huidige kerk. Bij rioleringswerken in 1979 werd immers een houten put gevonden die na onderzoekingen als twaalfde-eeuws kan gedateerd worden. Pas tussen 1369 en 1400 is de Meerlese Sint-Salvatorparochie volledig onafhankelijk geworden van Baarle. Op wereldlijk vlak had Meerle zich al vroeger van Baarle losgemaakt. Tot 1796 bleef de parochie in handen van de machtige abdij van Thorn. Tot 1559 ressorteerde Meerle onder het bisdom Luik, vanaf 1559 onder het bisdom Antwerpen, sedert 1802 onder Mechelen en vanaf 1962 terug onder Antwerpen.
Naast het eigenlijke dorpscentrum telt Meerle verschillende oude gehuchten: Klein-Eyssel en Groot-Eyssel in het westen; de Elsakker, Oosteneinde en Lembeek in het oosten; de Lage en Hoge Rooy, Voort en Heerle in het zuiden en Strijbeek en Meersel-Dreef in het noorden. De meeste van deze gehuchten maakten reeds deel uit van het middeleeuwse Meerle: zo worden ze onder meer vernoemd in een afschrift uit 1619 van een oorkonde die zou dateren uit 1256.
De belangrijkste woonkernen waren echter Meerle-centrum en Meersel, het latere Meersel-Dreef. Betreffende de vraag welk deel van Meerle het eerst ontstond lopen de meningen sterk uiteen: enerzijds duikt de naam Meersel reeds op in oorkonden van 1228, anderzijds vormt de vondst van de waterput uit de 12de eeuw in Meerle-centrum een belangrijk gegeven. In ieder geval kan aangenomen worden dat beide centra vrij onafhankelijk van elkaar ontstaan zijn: Meerle-centrum werd gesticht door kolonisten van Baarle en Meersel - deels gelegen op Meer en deels op Meerle - werd eerder bevolkt vanuit Meer; cartografische bronnen wijzen er immers op dat er lang geen vermeldenswaardige verbindingsweg tussen beide centra bestond. Heden wordt Meersel-Dreef beschouwd als een aparte entiteit binnen de fusiegemeente Hoogstraten, doch vormt geen officiële deelgemeente.
Van oudsher wordt het Meerlese grondgebied doorkruist door verbindingswegen naar Nederland. Op de kaart van het graafschap Hoogstraten (1620) loop een weg, komende van Meer, door het gehucht Meersel langs de Sint-Luciakapel, later door Ferraris uitdrukkelijk vermeld als "Grand Chemin d'Anvers à Breda", heden de baan Meersel-Heieinde; een andere weg doorkruist Meerle van zuid naar noord langs het dorpscentrum met kerk, heden de verkeersas Voort-Meerledorp-Strijbeekseweg. Sinds de voor het kapucijnenklooster in 1690 aangelegde Dreef, die in 1711-1712 door de Nieuw Dreef verbonden werd met de voormelde baan in Meersel, leefde het gehucht verder onder de naam "Meersel-Dreef". Op de Ferrariskaart (circa 1775) vertoont Meerle het gebruikelijke patroon van een dorp opgebouwd uit bewoningskernen met rondom omhaagde weilanden en akkers, voorts met typische beemdlandschappen langs de oevers van de Mark en de Heerlese loop en uitgestrekte heidegebieden ten noorden, ten zuiden en ten oosten met sporadisch, voornamelijk in het gehucht Heerle, stroken naaldbos.
Pas vanaf midden 19de eeuw zorgden grootschalige ontginningsactiviteiten van enkele kapitaalkrachtige industriëlen zoals de uit Gent afkomstige families Jacquemyns en Voortman voor een definitieve gedaanteverwisseling van het uitgestrekte woeste heidelandschap in de gehuchten Rooy en Heerle, voorheen eigendom van de hertog van Salm-Salm. De opvallend bosrijke en landelijke omgeving van deze gehuchten met sporadisch verspreid zowel riante landhuizen als werkmanswoningen en modelhoeven weerspiegelen heden nog deze evolutie. In dezelfde periode werd door de overheid de aanleg van bepaalde wegen verbeterd onder meer de rijksweg Hoogstraten-Meerle-Strijbeek. De zogenaamde "Oude Tramweg" in Meersel-Dreef en een bewaard stationsgebouw herinneren nog aan de in 1899 geopende tramverbinding Hoogstraten-Meerle (Meerledorp en Meersel-Dreef)-Rijsbergen (Nederland).
De gotische Sint-Salvatorkerk en Sint-Luciakapel uit de 15de - 16de eeuw en het tot het vierde kwart van de 17de eeuw - tweede kwart van de 18de eeuw opklimmende kapucijnenklooster vormen interessante getuigenissen van de religieuze architectuur ten tijde van het Land van Hoogstraten. De voormalige pastorie bevond zich ter hoogte van de parking tegenover de parochiekerk. De meeste dorpswoningen en hoeven klimmen in hun huidige uitwendige vorm slechts op tot de 19de - 20ste eeuw; enkel weergevonden jaartallen, zijpuntgevels met aandaken en/of muurvlechtingen duiden nog op oudere kernen of inplantingen. Zowel het eigenlijke dorpscentrum, gevormd door Meerledorp, de Kerkstraat en het Gemeenteplein, als de langs de Dreef gelegen woonkern van Meersel-Dreef, behielden sporadisch een bescheiden, landelijke dorpsbebouwing uit voornamelijk uit de tweede helft van de 19de eeuw - eerste kwart van de 20ste eeuw. Rijkere historische bouwstijlen uit die periode zijn slechts terug te vinden in enkele openbare gebouwen of landhuizen. Het molenbestand van Meerle varieert van een vrijwel intact watermolencomplex uit 1911 met nog landelijke omgeving te Meersel-Dreef tot een bewaarde ingebouwde windmolen en romp uit het tweede kwart van de 19de eeuw in Meerle-centrum. Naast enkele vrijstaande kapelletjes uit voornamelijk uit de eerste helft van de 20ste eeuw, verdienen de langs de Dreef gelegen Mariakapel uit 1693 en het kapellen- en beeldencomplex van het "Mariapark" uit 1895-1955 vooral de aandacht.
Bron: Inventaris ontroerend erfgoed.
Wikipedia: Link
Geen opmerkingen:
Een reactie posten